Vader en moeder hebben een zoon van drie jaar oud. We noemen hem hier Sem. Sem woont bij zijn moeder en heeft een omgangsregeling met zijn vader. Ouders hebben gezamenlijk het gezag over Sem. Moeder meent dat vader niet goed voor Sem zorgt en dat Sem door de slechte verzorging van vader problematisch gedrag vertoont. Ze laat Sem, in strijd met de afspraken die zij hebben gemaakt in hun ouderschapsplan, niet meer naar zijn vader gaan. Vader start een kort geding en ouders spreken tijdens de zitting af dat vader Sem weer mag zien.
Dat gaat maar kort goed. Na een tijdje meent moeder opnieuw dat vader niet goed voor Sem zorgt en dat het daardoor slecht gaat met Sem. Ze laat Sem wederom niet meer naar zijn vader toe gaan. Vader start opnieuw een kort geding.
Tijdens dat kort geding geeft de rechtbank aan dat moeder niet kan bewijzen dat vader slecht voor Sem zorgt en dat het daardoor niet goed gaat met Sem. De rechtbank is vervolgens duidelijk over het gedrag van moeder en overweegt dat het ouderlijk gezag een juridische plicht en bevoegdheid is van ouders om hun kind op te voeden. Uitgangspunt daarbij is dat het in het belang van het kind is om contact te hebben met beide ouders. Artikel 1:247 lid 3 BW verplicht beide ouders om ontwikkeling van de banden met de andere ouder te bevorderen. Lid 4 bepaalt dat het kind recht heeft op een gelijkwaardige verzorging door beide ouders.
Volgens de rechtbank gaf de moeder met haar opstelling een rangorde aan in de uitoefening van het gezag. De moeder wekte de indruk dat zij het recht had om te bepalen of vader Sem zag en hoe vaak zij contact hadden. Volgens de rechtbank was dat en grote misvatting van moeder. Het feit dat Sem bij moeder woonde, maakte niet dat zij mocht bepalen hoe de omgangsregeling tussen vader en Sem er uit zag.
Moeder had, aldus de rechtbank, eerst hulp moeten inschakelen bij de vermeende problemen van Sem. Indien de problemen zouden blijven, zou pas overwogen kunnen worden of de omgang tussen vader en Sem eventueel aangepast zou moeten worden.
De rechtbank veroordeelde de moeder om weer mee te werken aan de omgang tussen vader en Sem. Als zij dat niet zou doen moest zij een dwangsom van € 200,- per dag betalen.
Bij problemen met een omgangsregeling is het dus van belang om als ouder goed te weten wat uw rechten en plichten zijn. Als u meent dat er problemen zijn met een omgangsregeling, probeer dan zo veel mogelijk bewijs te verzamelen, bijvoorbeeld door verklaringen te vragen aan hulpverleners of school. Loopt u er als ouder tegenaan dat de andere ouder u uw recht op omgang blokkeert, dan kunt aan bovengenoemd voorbeeld zien dat u als ouder een sterk recht heeft om omgang te hebben met uw kind. Het is aldus raadzaam om in dergelijke gevallen contact op te nemen met een advocaat die gespecialiseerd is in familierecht.
Overigens is per 1 maart 2009 de “Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding” in werking getreden. Indien ouders gezamenlijk het gezag hebben, wordt de term “omgangsregeling” officieel vervangen door “regeling betreffende de toedeling aan de ouders van zorg- en opvoedingstaken”. In de praktijk wordt er echter nog veel gesproken over een “omgangsregeling”.
marlies.swart@strixadvocaten.nl