Samenwoonfraude en opnieuw uitkering aanvragen; een Pandora’s box

Cliënte, een strijdvaardige alleenstaande moeder van drie, had een huisvriend die volgens de gemeentelijke sociale dienst zijn auto wel erg vaak op de oprit bij cliënte had staan. Aangezien deze vriend zelf geen vast adres meer had, zou er wel iets niet in de haak zijn. Wat observaties en navraag bij buurtbewoners verder, besluit de gemeente anderhalf jaar uitkering in te trekken en terug te vorderen voor zo’n €18.000 wegens niet vermelde samenwoning. Cliënte ontkende in alle toonaarden maar stelde zonder succes bezwaar en beroep in.
Om aan het wakende oog van de sociale dienst te ontkomen verhuist moeder met haar kroost naar een andere gemeente, waar zij opnieuw om bijstand vraagt. De behandelend ambtenaar doet wat navraag bij de vorige gemeente… Ook deze gastheer merkt daarna op dat bij zijn nieuwe inwoonster meer wel dan niet een auto voor de deur staat terwijl zij daarover niet zou beschikken. Aan de hand van indringendere observaties, meer nauwkeurige getuigenverklaringen en een onaangekondigd huisbezoek, besluit ook deze gemeente de uitkering in te trekken en terug te vorderen vanwege woonfraude. Daartegen zal vruchteloos bezwaar en beroep worden ingesteld.
Ditmaal verhuist cliënte niet, maar vraagt zij opnieuw uitkering aan. Op de aanvrager rust in zo’n situatie de taak om een gewijzigde situatie aannemelijk te maken. Ze wordt uitgenodigd voor een gesprek bij de sociale dienst, maar is boos omdat ze niet geloofd wordt en vooral boos omdat ze haar kinderen geen eten meer kan geven. De ambtenaren in kwestie vragen aan haar uit te leggen wat er gewijzigd is sinds haar uitkering beëindigd is, waarop cliënte aangeeft nooit samen te hebben gewoond en er dus er ook niets gewijzigd is. Voordat ze gefrustreerd het gesprek verlaat, geeft ze aan dat wanneer de ambtenaren nu bij haar thuiskomen, zij niets van haar vermeende partner zullen aantreffen. De gemeente neemt dit voor kennisgeving aan en wijst de aanvraag af: mevrouw heeft niet aannemelijk gemaakt dat haar leefsituatie gewijzigd is. Bezwaar en beroep mogen niet baten.
Alle drie de zaken worden in hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) op één zitting behandeld. Voor de derde keer wordt bepleit dat de eerste gemeente onvoldoende bewijs heeft geleverd van samenwoning, het bewijs door de tweede gemeente geleverd weliswaar steviger is maar toch net niet voldoende, en dat van iets dat er niet (meer) is geen bewijs kan worden geleverd en dus de nieuwe aanvraag onterecht is afgewezen. De CRvB oordeelde uiteindelijk dat samenwoning in de eerste gemeente niet aannemelijk gemaakt was maar in de tweede wel. Die gemeente heeft volgens de CRvB vervolgens wél onjuist gehandeld bij de nieuwe aanvraag: door te noemen dat er geen spullen meer van haar vermeende partner zouden kunnen worden aangetroffen had cliënte voldoende gesteld dat er een gewijzigde situatie was opgetreden. Daarnaar had de gemeente verder onderzoek moeten doen.
Uit deze zaken van één cliënte blijkt hoe onvoorspelbaar de praktijk is als het gaat om het aanvechten van ingrijpende beslissingen van de overheid.

Björn van Dijk is specialist op het gebied van sociale zekerheid. Voor informatie mail naar bjorn.vandijk@strixadvocaten.nl

De uitspraken van de CRvB zijn hier te vinden:

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2015:459

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2015:458

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2015:457