‘Vrijwillige’ huuropzegging

Een huurder heeft zijn woning ter beschikking gesteld aan derden. Later werd in deze woning een hennepkwekerij aangetroffen.  Huurder stelde hier geen weet van te hebben gehad, maar werd desondanks toch opgepakt door de politie. Op het politiebureau is huurder bezocht door een medewerker van de woningbouwvereniging die hem een formulier ‘Huuropzegging in verband met ontmantelde hennepkwekerij’ overhandigde met het verzoek deze te ondertekenen. Door het (laten) inrichten van een hennepkwekerij heeft huurder zich niet als goed huurder gedragen, aldus de woningbouwvereniging.  Het beleid van de woningbouwvereniging hield in dat de huurovereenkomst linksom of rechtsom diende te eindigen, waarbij het voor de woningbouwvereniging de kortste klap zou zijn dat de huurder middels het overhandigde formulier zelf zijn huur zou opzeggen. De huurder heeft enigszins overrompeld het formulier ondertekend. De advocaat van de huurder heeft deze ‘vrijwillige’ opzegging vernietigd met de stelling dat huurder onder druk werd gezet door ter plekke op het politiebureau het opzeggingsformulier te (moeten) ondertekenen.

In de gerechtelijke procedure die daarop volgde, bleef de woningbouwvereniging hameren op de vrijwillige opzegging en dat er van druk of dwang geen sprake was. De rechtbank oordeelde echter dat huurder niet de mogelijkheid was geboden om (juridisch) advies in te winnen, zodat niet vast gesteld kon worden dat de huurder daadwerkelijk – ondanks dat hij wel zijn handtekening zette- instemde met de beëindiging van zijn huurovereenkomst. Onder deze omstandigheden kon niet worden volgehouden dat huurder willens en wetens de huurovereenkomst heeft opgezegd en dat hij de consequenties van die opzegging volledig heeft (kunnen) overzien.

Kortom, de advocaat van huurder heeft terecht het opzeggingsformulier vernietigd, waardoor de huurovereenkomst niet eindigde door een vrijwillige opzegging van de huurder.

Uit dit voorbeeld blijkt weliswaar dat je nooit zomaar brieven, formulieren of andere geschriften voor akkoord moet ondertekenen, maar dat als je dat toch doet dit niet altijd betekent dat je door het tekenen gebonden bent geraakt. Indien je niet weet wat de gevolgen van een dergelijke instemming zijn, raadpleeg dan altijd een rechtsbijstandverlener voor (juridisch) advies!

sander.heijerman@tiebout.nl

De beperkende werking van redelijkheid en billijkheid bij toepassing Sociaal Plan

Een werknemer van een grote werkgever wordt om bedrijfseconomische redenen boventallig verklaard. Volgens het toepasselijke Sociaal Plan zou de werknemer recht hebben op een beëindigingsvergoeding op grond van de oude kantonrechtersformule.

De werkgever onderneemt na de aanzegging dat werknemer boventallig is niets maar stelt dat er geen financiële ruimte is de vergoeding uit het Sociaal Plan uit te betalen. Wel kan de werknemer een vergoeding ontvangen ter hoogte van de nieuwe kantonrechtersformule zoals dat ook in een nieuw op te stellen Sociaal Plan zou worden opgenomen. Het verschil tussen beide is zo’n €25.000. Werknemer is het daar niet mee eens omdat hij vindt dat zijn werkgever gehouden is toepassing te geven aan het actuele Sociaal Plan. Hij blijft evenwel netjes aan het werk, solliciteert naar een nieuwe baan, maar de impasse blijft bestaan.

Namens de werknemer wordt uiteindelijk om ontbinding van het dienstverband gevraagd. De werkgever voert aan dat er geen ruimte is het verschil tussen toepassing van de oude en de nieuwe kantonrechtersformule te voldoen, en dat toepassing van het Sociaal Plan daarom onredelijk is.

Hoewel de werkgever niet volgens de Aanbevelingen van de kring van kantonrechters de financiële onmogelijkheid heeft onderbouwd, oordeelde de kantonrechter dat strikte toepassing van het Sociaal Plan inderdaad onredelijk zou zijn in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW. Die bepaling zegt dat een uit een tussen partijen geldende overeenkomst  voortvloeiende regel buiten werking kan worden gesteld wanneer toepassing ervan redelijkerwijs onaanvaardbaar zou zijn. De werknemer krijgt uiteindelijk een vergoeding toegewezen gebaseerd op de nieuwe kantonrechtersformule.

Het is dat tegen ontbindingsbeschikkingen geen hoger beroep kan worden ingesteld, maar anders zou dat vermoedelijk na ampel beraad zijn gedaan. De kantonrechter heeft namelijk voorbij gezien aan het gegeven dat het Sociaal Plan geen overeenkomst is tussen de werknemer en werkgever, maar tussen werkgever en vakbond(en). Werknemer kan er weliswaar een beroep op doen als derde, maar dat maakt hem nog geen partij in de zin van artikel 6:248 lid 2 BW. Hij heeft immers geen invloed kunnen uitoefenen op de inhoud van het Sociaal Plan. Zo bezien had de kantonrechter helemaal geen toepassing kúnnen geven aan die bepaling.

Daarnaast heeft de kantonrechter naar mijn mening onvoldoende onderkend dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid een (zeldzame) uitzondering moet vormen op de hoofdregel dat afspraken nageleefd worden zoals overeengekomen, en dus met de nodige terughoudendheid beoordeeld moet worden. In dat verband is niet onbelangrijk dat het Sociaal Plan juist tot doel had om ten tijde van het totstandkomen van het Sociaal Plan nog niet voorzienbare omstandigheden in de toekomst, op te vangen. Daarbij past niet een uitweg via de achterdeur van artikel 6:248 lid 2 BW. Het één en ander klemt temeer nu helemaal niet duidelijk was geworden of de werkgever het verschil tussen de oude en nieuwe kantonrechtersformule feitelijk niet kon voldoen; jaarrekeningen zijn één kant van dat verhaal, de feitelijke liquiditeit de andere kant.

Uit dit voorbeeld blijkt weer eens dat de arbeidsrechtelijke praktijk weerbarstig is, en uitkomsten moeilijk te voorspellen.

bjorn.vandijk@tiebout.nl